Ada recht naar de kern

tekst Nico H. Frijda, 7 mei 2000
Ik ken Ada nu zo’n 53 of 52 jaar. We waren allebei jong en we waren bevriend We babbelden veel, over wat ons bezighield: ze was de vriendin van iemand die in hetzelfde huis woonde als ik, er waren allerlei kleine gemeenschappelijke lotgevallen. Er zijn dus allerlei herinneringen. Maar er is me in al die herinneringen een ding bijgebleven dat Ada voor mij illustreert. Het illustreert iets dat als een constante door haar hele leven heen gebleven is. Ik studeerde in die tijd, en deed een onderzoek naar gelaatsexpressie. Ik had Ada gevraagd om filmpjes van haar gezicht te mogen maken, want ze had zo’n expressief gezicht. Ik lokte dan expressies uit, door vragen of opmerkingen. We hadden het even over haar werk gehad. Daarna viel ze stil en staarde het raam uit met een gezicht waarop eigenlijk niets te zien viel. Ver weg dat gezicht, dat wel. Heel ver weg.
En op mijn vraag naar wat er in haar omging zei ze : ze dacht aan het werk waar ze mee bezig was, en met een gevoel van groot geluk. Dat was verrassend en verhelderend allebei tegelijk. Geluk, zo bleek, heeft geen gezicht, tenminste wanneer het diep gaat. En dat ging het bij Ada dus. Ze dacht aan haar werk en dat vulde volledig en zoals dat nog steeds zo is. Ze is dáár en nergens anders. Het kan ook niet anders bij Ada, want in haar werk gaat ze recht naar de kern en zoekt ze contact met die kern en heeft dat als het lukt. Dat is ook het thema van de paar woorden die ik nu te zeggen heb.
Het thema is de virulente focus op het vinden van de kern, het centrale element in wat ze aan het tekenen of schilderen is. Dat wat er achter de verschijningsvorm is of door die verschijningsvorm heen voelbaar is. Er is volle concentratie op waar het volgens haar om gaat. Dat was, geloof ik, al zo in haar vroege werk, zo uit die jaren waar ik het net overhad, een kinderportretje, of een straatje ergens in Spanje. Het was ook zo in de portretten, die Ada 35 jaar terug, in 1965, van mijn kinderen maakte. Ze lijken er nog steeds op, niet wat de trekken betreft, wel wat betreft hun ziel. Zo zijn ze nog. Gaandeweg, door de jaren heen voerde die concentratie op de kern tot versimpeling, tot grotere en grotere zuinigheid, soms totdat enkel en alleen die kern overblijft.
Ik weet niet zoveel van schilderkunst, maar volgens mij is de kern van veel schilderkunst–van veel beeldende kunst in het algemeen trouwens–dat het onderwerp–een mens, een scène, een voorwerp of wat het ook is–een strekking krijgt die ver boven het concrete onderwerp uitgaat. Het concrete onderwerp wordt ineens voelbaar gemaakt als uitdrukking van een veel verdergaande betekenis. Het representeert een vorm van bestaan en het werk biedt een blikop een vorm van bestaan — iets wat aan de bekijker als kern van het concrete onderwerp te ervaren geeft.
Een straatje in Spanje is niet alleen een straatje, het is een bepaalde leefomgeving voor mensen, een van de vele leefomgevingen die er voor mensen mogelijk is, of die ze zich hebben geschapen. En het is een van de mogelijke vormen van licht en ruimte die er bestaan of die zouden kunnen bestaan Een kinderportret is niet alleen dat kind met die naam maar een van de gestalten die kind-zijn aan kan nemen met de gevoelsinhoud die de vorm van kind-zijn heeft. Een landschap in Arizona: het zal je Siberisch zijn hoe Arizona eruit ziet, als het niet éen van de werelden van licht en ruimte was waarin een mens zich kan herkennen, of waar hij of zij tegen botst. Dat is, denk ik, waar het veel schilders om gaat. Het is één van de essentiele opgaven of doelstellingen van de kunst. Het is waar ik Ada, als ik haar goed begrijp, heel essentieel om gaat, waar ze door de jaren heen naar streeft met steeds minder en minder omwegen of vertoon .
Wat ik bedoel, is herkenbaar in een recente serie schetsen van een man frenetiek pogen om het wezenlijke ervan te treffen. Misschien is het nog duidelijker in haar schilderij van vrouw en kind, dat , als het goed is, hier op de tentoonstelling hangt. Het gaat over de relatie tussen die twee, tussen de vrouw en het kind, zonder dat de gerelateerden , de vrouw en het kind, er als individuen iets toe doen, Er staat niets anders dan Vrouw met Kind op het doek, wederzijdse emotie in bijna pure vorm, –en waar het feit dat vrouw en kind maar nauwelijks als zodanig herkenbaar zijn een wezenlijk onderdeel van vormt. Het zijn overigens niet alleen dingen of mensen of relaties waar het bij zoeken naar de kern om gaat. Het kan om nog onvatbaarder zaken gaan, zoals beweging of zelfs geluid.
In de roman “Het Parfum” van Süsskind zoekt een parfumeur hardnekkig naar de geur van steen. In haar tekeningen en gouaches van een groep musici zocht Ada hardnekkig naar hun beweging naar hun beweging en geluid, die dan zelf weer de uitdrukking zijn van de relatie tussen en met die musici. Dat soort dingen bedoel ik met de kern. Welke die is. Daar moet de maker, denk ik, soms naar zoeken, en dat kan vaak lang duren. Maar vaak wordt die hem of haar ook gegeven, herkent hij of zij de kern in het landschap of het gezicht, en is het zoeken vooral een zoeken naar de meest passende gestalte daarvan. De ogen van een schilder zoals Ada vangen niet alleen kleur en licht, maar in de eerste plaats betekenis, wat er bij de mensen binnenin zit, –zodanig dat het haar somsverlegen maakt om te tonen.
Ik praatte zojuist over het treffen van het wezenlijke, alsof het ” wezenlijke” van iets bestaat. Dat is natuurlijk niet zo. “Wezenlijk” in iets, een mens of ding, is wat de beschouwer er aan potenties uit weet te lichten. Kijken naar Ada’s werk is vooral daarom heel boeiend, omdat men kan zien hoe het wezenlijke ontstaat in haar kijken en háár maken. Soms lukt dat niet, zoals de parfumeur geen geur uit de stenen kreeg. Soms lukt het alleen in een hardnekkig pogen. Meestal lukt het heel mooi, zoals in de voorbeelden die ik zojuist noemde. Of in landschappen die nu of pas geleden nog op de ezel staan en waar de wreedheid van een landschap door de zachtheid van kleuren alleen nog maar verergerd wordt en daardoor een beeld van wreedheid wordt van wel veel meer dan van een landschap. Het wordt het beeld van een potentie van het leven in het algemeen, of van mensen met inbegrip van de schilderes of van allebei.
Als ik het werk van Ada zie, zie ik meteen die gezichtsuitdrukking van vijftig jaar geleden weer, waar ik mijn verhaal mee begon. Haar werk toont een aantal aspecten die in die uitdrukking aangegeven zijn. Een daarvan is het totale gebrek aan flauwekul. Ze probeert me te behagen of te epateren. Niets wordt er mooier gemaakt dan het is , of minder mooi in het voorkomende geval. Een ander aspect is haar intense betrokkenheid op wat ze doet, de emotionele inhoud van wat ze maakt en de emotionele inhoud van wat ze wil maken, haar wil tot vinden en vormgeven. Die wil is er in het schilderen zelf, maar ook in hoe ze kijkt, in wat ze dan ziet en hoe ze tussen het kijken door over haar werken denkt. Die betrokkenheid spoort ermee dat ze in hoofdzaak op zichzelf werkt. Ze oriënteert zich niet erg op wat er in de schilderkunst opgang maakt, ze gaat haar eigen weg. Ze is eigenzinnig en authentiek en zoals ze zelf ook zegt modern op haar eigen manier in het streven om het onzegbare te zeggen in de taal van vormen en kleuren die daarvoor beschikbaar is of die ze daar beschikbaar voor maakt.
Niet alle aspecten van Ada’s werk kon ik in die uitdrukking van toen zien. Een daarvan is haar gepassioneerdheid. Ik bedoel niet haar passie voor haar werk, die zag ik wel, en daar kom ik zo nog op terug. Maar ik bedoel nu de innerlijk passie die in veel van het werk tot uitdrukking komt, en naar vormen zoekt. Er is vaak wildheid in die vormen, in de verfstreken en in de lijnen van wat ze tekent. Het is vaak alsof de passie maar met moeite binnen de grenzen van de vormen kan komen: ik heb dat in de schilderijen over muziek gezien, in portretten, in landschappen, zoals dat op de uitnodiging staat afgebeeld. Die wildheid is vaak agressief. In sommig werk van Ada zit een hardheid, iets onverbiddelijks, een soort compromisloze confrontatie van onderlagen van het gevoelsbestaan.
Iets in die gepassioneerdheid verbaast me en blijft dat doen, hoe lang ik ook haar ken. Het is het contrast met veel in haar dagelijks bestaan door de jaren heen. Ada is levendig op een sociale manier, een toegewijde moeder van 5 kinderen, een huisvrouw die haar taak als vrouw en moeder op een zeer complete manier heeft vervuld. In dat dagelijks bestaan valt er veel van haar werk en het gevoel dat daarin naar vorm zoekt, eigenlijk niets te herkennen en het omgekeerde is ook het geval. Daar zit een tegenstelling tussen en ook een strijdigheid in. Die strijdigheid is er altijd geweest. Het kan ook niet anders, omdat er tussen werk waar de ziel in ligt en moeder en huisvrouw zijn nu eenmaal geen harmonie mogelijk is. Dat dat bij Ada altijd zo is geweest weet ik, omdat ik er in mijn proefschrift in 1956 een stelling aan had gewijd. Zoals u weet moet men bij een proefschrift een aantal stellingen voegen die met dat proefschrift niets te maken hebben. Ik ben psycholoog, en het was in die tijd dat er sprake was van ” managers-illness” de werkbelasting van managers.
Mijn stelling was door Ada geïnspireerd, en hij luidde dat er naast de managers-illness sprake was van een ” maladie de menagère” , de onvervuldheid en belasting van een huisvrouw die niet dan met grote inspanning de ruimte kan vinden voor de concentratie die er nu eenmaal voor artistiek of intellectueel werk van niveau nodig is. Het blijft verbazingwekkend dat Ada door de jaren heen stug met toewijding aan haar werk is doorgegaan naast de toewijding aan het huis , de man en de schare kinderen.
Nu is dat allemaal niet zo erg interessant. Het gaat bij een tentoonstelling om iemands werk en niet om de persoon, al is die voor haarvrienden en kennissen uiteraard van grote waarde. Maar daar begon ik er niet om. Het contrast en conflict dat ik noemde illustreert het feit dat er voor Ada twee gescheiden werelden hebben bestaan. Soms komen ze in het werk wel samen, uiteraard. Ze schilderde haar kinderen en haar ontbijtafel, ze schilderde over haar persoonlijke lotgevallen. Maar zelfs dat was primair, denk ik, vanuit de gevoelsinstelling van haar werk concentratie op wat dat wat ze ziet en meemaakt te zeggen heeft in de betekenisverlening en vormgeving van een schilder, een oogkunstenaar, een kijker en een schepper van aanschouwelijkheid. Het bestaan van die gescheiden werelden is bij Ada des te meer opmerkelijk omdat ze fysiek-ruimtelijk niet gescheiden waren, Althans de laatste 30 of zo jaar liepen atelier en huiskamer in elkaar over en de deuren, (als die er al zijn ) waren nooit dicht. Maar als ze bezig is of gaat valt er een doek en is ze in diezelfde wereld als waarin ik haar vijftig jaar geleden bij mijn expressie-onderzoek zag wegstaren.
De gescheidenheid van werelden weerspiegelt zich binnen en buiten het werk in allerlei tegenstellingen. In het dagelijks gedrag is er de tegenstelling van open en toegewijde vriendeljkheid, maar tegelijk van een koele warmte zinderend onder terughoudendheid die maar zelden doorbroken wordt. Ze weerspiegelt zich vooral in de tegenstellingen in het werk zelf en de spanningen die er tuusen de polen in die tegenstellingen bestaan. Neem de tegenstelling tussen terughoudendheid en overgave, tussen controle en gepassioneerdheid. Soms is er meer de ene dan meer de andere. Neem de tegenstelling tussen chaos en orde. Bijna ieder schilderij laat de spanning daartussen zien alsof verlangen is naar vervaging en verlies van contour met een tegenkracht om die contour toch aan de impulsen op te leggen. Of die tussen een strenge normativiteit geringe toegeeflijkheid tegenover zichzelf in het werk evengoed als in het dagelijkse leven — ze was vooral vroeger wel een Christelijk meisje — en een bijna onbelemmerd experimenteren net vormen en de poging om de eigen gevoelens nader te komen en gestalte te geven.
De twee polen staan telkens tegenover elkaar. Er is geen sythese tot nu toe althans. Het evenwicht tussen beide wisselt voortdurend, wat ook in Ada’s wisselingen in stijl herkenbaar is. Ze zoekt, denk ik, voortdurend naar hoe het moet of hoe het ’t beste kan, zowel emotioneel als picturaal. Dat vind ik trouwens een van de meest opmerkelijke kanten van Ada’s werk. Er is sprake van een permanent zoeken, zoeken, zoeken en experimenteren. Met kleur, met vorm, met beweging, met compositie. En dat resulteert in iets dat de moeite van het vermelden waard is en wat ze met enkele zeer groten in de schilderkunst deelt een toename met de jaren van vitaliteit en een toename van de onconventionaliteit van de emoties die in het werk vorm krijgt, waaronder de hardheid die ik al noemde.
De hardheid, vergeef me dat ik die tweemaal noemde. Het is geen ongevoeligheid voor anderen Het is geen nastreven van eigenbelang. Het is een bereidheid om de strijd met de werkelijkheid met zichzelf en met de chaos binnen en buiten aan te gaan. Het is een hardheid om van te houden .